En toen begon ze te wenen. Zomaar. De dame in de trein met haar fel opvallende paarse jas. Haar tranen rolden over haar gezicht. Ze schaamde zich niet voor haar verdriet. Voor haar groot verdriet. De mensen rondom haar keken vreemd op. We waren net allemaal overgestapt van een vorige trein die door een nog steeds vreemde onbekende reden niet verder wou rijden. Even leek iedereen zijn frustratie weg te ebben bij het aanhoren van haar gesnik. Iedereen werd eventjes stil. Verdrietig. We wouden haar troosten, maar we konden niet. We werden zelf meegedragen door een vat van emotie. Ons verdriet. Ons geluk. Onze haat. Onze frustratie.
We zijn nu eenmaal allemaal egoïstisch. We kijken rondom ons, maar we ondernemen niets. We zien leed rondom ons, maar zijn blij dat het niets met ons te maken heeft. Laat ze maar wenen, het gaat wel voorbij.
Alles gaat voorbij. Zo ook mijn verdriet dat ik niet liet zien.
Toch niet in de trein.