En toen kwam mijn mama binnen. Op het moment dat ik het vlijmscherpe mes op mijn polsen wou zetten. Het mes had nog niet eens mijn lichaam geraakt of ze stond ineens aan mijn deur. “Wat doe je daar?” riep ze luid. “Euhm” fluisterde ik zachtjes. Ik probeerde ter plekke wat te verzinnen, maar geraakte niet verder dan “euhm, hmmz en tja”. Ze zuchtte. “Wat is er toch aan de hand met jou, Alimonia” zei ze op een rustigere toon terwijl ze zich naast mij neer kwam zetten.
Ik zei niets en keek haar met droevige ogen aan.
“Geen idee” ging ik verder. “Ik wil niet meer…” snikte ik. “Wat wil je niet meer?”, vroeg ze. “Zeg het mij” dreigde ze zelfs een beetje. Ik haalde mijn schouders op. “leven” zei ik haar. “Maar meid toch” zei ze terwijl een paar tranen over haar gezicht rolden. Ze probeerde mij vast te nemen, maar ik liet haar niet toe. Ik hou niet meer van knuffels. Ik ben kieskeurig. Ik hou er niet van dat mensen mij aanraken.
“Wat is er toch?” probeerde ze nog een keer. Ik kon niet veel zeggen. Want ik praat al weken niet meer. Niet echt. Ik gebruik woorden en zet ze in een volgorde zodat een zin wordt gevormd. Maar ze betekenen niets. Het is maar opvulsel van stilte. En dus liet ik haar mijn gedichten lezen. Mijn verhalen zonder einde.
Ze weende.
Maar ik lachte.
“Ik ben gelukkig moeder”, fluisterde ik haar toe. Maar ze geloofde me niet en ging weg.
Met het mes.